Opdracht 3. Bloedstolling

Opdracht 3. Bloedstolling 

Beantwoord de volgende vragen:

 

1. Wat betekent hemofilie? 

2. Noteer twee groepen direct werkende anticoagulantia. 

3. Bij welke aandoeningen gebruik je antistollingsmiddelen? 

4. Wat is de rol van vitamine K bij bloedstolling? 

5. Welke stof doet de werking van acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium teniet? 

6. Wat is een bijwerking van alle antitrombotica? 

7. Welke actie moet je ondernemen als een cumarinegebruiker een antibioticum krijgt? 

8. Wat is de dosering van Ascal? 

9. Wat is de werking van trombolytica? 

10. Wat betekent TIA? 

11. Welke vier groepen antistollingsmiddelen zijn er? 

12. Trombolytica hebben een andere werking dan de andere stollingsmiddelen. Wat is er anders? 

13. Noteer twee voorbeelden van cumarines. 

14. Welke werking heeft Fraxiparine? 




Naar boven
/var/www/bib-apothekersassistent-albeda.learningmatters.nl