Aanvullingen op het boek/ informatie

In dit hoofdstuk vind je aanvullingen op het boek. Als hier staat dat de informatie in het boek incompleet is, moet je de informatie uit dit thema gebruiken voor de toets.


Hoofdstuk 9: Pijnstillers
Bij NSAID staan de verkeerde regels voor het toevoegen van een maagbeschermer aan een NSAID. De juiste regels voor het toevoegen van een maagbeschermer aan een NSAID zijn:

Maagbescherming altijd bij:

  • Leeftijd > 70 jaar;
  • Ulcus pepticum;
  • Maagbescherming bij 2 of meer van onderstaande risicofactoren;
  • Leeftijd 60-70 jaar;
  • Hoge dosering NSAID;
  • Gebruik van SSRI, corticosteroïd, antistollingsmiddel;
  • Een van de volgende aandoeningen: ernstige reumatoïde artritis, hartfalen, diabetes mellitus.

Bij opioïden staat dat morfine het meest gebruikte opioïde is. Dit klopt niet. De meest gebruikte opioïden zijn Fentanyl en Oxycodon.

Er ontbreekt bij Naproxen de merknaam Naprosyne.


Informatie

De volgende stof moet je leren voor de toets:

  • Hoofdstuk 3 en 9 uit het boek Farmacotherapie voor de apothekersassistent;
  • De ELO zonder recept/ recept van de huisarts;
  • De ELO Algemeen;
  • De zelfzorgstandaarden Introductie zelfzorg, Hoofdpijn, Verkoudheid griep en hoest.

Planning regulier



Planning BBL


Leerdoelen

Voorwaardelijke toets 1

Je kunt de benoemen waar de volgende afkortingen voor staan: UA, UAD, UR, AV.

Je kunt uitleggen waar de WHAM-vragen voor staan.

Je kunt uitleggen uit welke stappen een zelfzorggesprek bestaat.

Je kunt het verschil uitleggen tussen medicamenteuze adviezen en niet-medicamenteuze adviezen.

Je kunt het verschil uitleggen tussen een eerste-keusmiddel en een tweede-keusmiddel. 

Je kunt benoemen welke geneesmiddel vallen onder de UA-middelen.

Je kunt de verschillende soorten hoofdpijn herkennen.

Je kunt de oorzaken van hoofdpijn benoemen

.Je kunt de klachten van hoofdpijn benoemen.

Je kunt de niet-medicamenteuze adviezen van hoofdpijn benoemen.

Je kunt het eerste-keuzemiddel van hoofdpijn benoemen.

Je kunt de juiste dosering van Paracetamol als zelfzorgmiddel benoemen.

Je kunt benoemen wanneer iemand met hoofdpijn naar de huisarts moet. 

Voorwaardelijke toets 2

Geneesmiddelen: Paracetamol, Tramadol, Naproxen, Diclofenac, Zaldiar, Fentanyl, Morfine en Oxycodon

.Je weet in welke geneesmiddelengroep bovenstaande geneesmiddelen behoren 

Je kunt uitleggen wat de werking is van bovenstaande geneesmiddelen 

Je kunt uitleggen wat de duur van de werking is van de pijnstillers 

Je kunt de bijwerkingen benoemen van bovenstaande geneesmiddelen 

Je kunt van bovenstaande geneesmiddelen gebruiksadvies meegeven tijdens het voeren van een EU-gesprek.

Je kunt de stappen in pijnstilling benoemen.

Je kunt het verschil tussen acute pijn en chronische pijn aangeven.

Je kunt het verschil tussen opioïden en niet-opioïden uitleggen.

Je kunt de volgende begrippen rondom pijnstillers uitleggen: analgetisch, antipyretisch en antiflogistisch. 

Voorwaardelijke toets 3

Je kunt het verschil tussen griep en verkoudheid herkennen.

Je kunt de oorzaken van griep en verkoudheid benoemen.

Je kunt de klachten van griep en verkoudheid benoemen.

Je kunt de niet-medicamenteuze adviezen van griep en verkoudheid benoemen.

Je kunt het eerste-keuzemiddel van griep en verkoudheid benoemen.

Je kunt benoemen wanneer iemand met griep en verkoudheid naar de huisarts moet. 

Je kunt het verschil tussen productieve en niet-productieve hoest uitleggen. 

Je kunt de niet-medicamenteuze adviezen van hoest benoemen.

Je kunt de medicamenteuze adviezen van hoest benoemen.

Je kunt benoemen wanneer iemand met hoest naar de huisarts moet

Voorwaardelijke toets 4

Geneesmiddelen: Amoxicilline, Amoxicilline/clavulaanzuur, Claritromycine, Ciprofloxacine, Doxycycline, Azitromycine en Cotrimoxazol.

Je weet in welke geneesmiddelengroep bovenstaande geneesmiddelen behoren. 

Je kan uitleggen wat de werking is van bovenstaande geneesmiddelen. 

Je kan de bijwerkingen benoemen van bovenstaande geneesmiddelen. 

Je kan van bovenstaande geneesmiddelen gebruiksadvies meegeven tijdens het voeren van een EU-gesprek. 

Je kan uitleggen hoe het immuunsysteem werkt.

Je kan de volgende begrippen rondom antibiotica uitleggen: virus, bacterie, antibioticum, resistentie, therapietrouw, bactericide, bacteriostatisch, small spectrum en breed spectrum.

Je kan het verschil tussen een virus en een bacterie benoemen.

Je kan het verschil in bactericide en bacteriostatische werking uitleggen.

Voorwaardelijke toets 5

Je kan de afkortingen in een schema van een doseringscontrole uitleggen.

Je kan benoemen in welke naslagwerk je informatie kan vinden voor het uitvoeren van een doseringscontrole.

Je kan een doseringscontrole uitvoeren.

Naar boven
/var/www/bib-apothekersassistent-albeda.learningmatters.nl